 |
 |
|
 |
 |
De twee gezichten van overbevolking
1. Inleiding
De bevolking van Nederland groeit gestaag, uitsluitend door immigratie en kinderen van niet-westerse immigranten. Elk jaar komt er een middelgrote stad aan nieuwkomers
bij. Men zegt dat arbeidsmigranten uit het voormalige Oostblok de arbeidspositie van autochtone Nederlanders ondergraven, maar ze zijn uiterst welkom als medewerker in een webwinkel, klusser of fruitplukker. Niet-westerse immigranten blijven voor een belangrijk
deel op onze sociale voorzieningen aangewezen, maar de maatschappij heeft op termijn mensen nodig om opengevallen arbeidsplaatsen in te nemen en de economie draaiende te houden. Ook moeten nieuwe mensen de pensioenen voor een gestaag groeiende groep ouderen
gaan opbrengen en hun de nodige zorg verlenen. De oorlog in Syrië en de bevolkingsexplosie in Afrika gingen en gaan gepaard met moeilijk beheersbare
immigratiegolven. Aan deze zijde van de Middellandse Zee vergrijst en verkommert de oorspronkelijke Europese bevolking met vruchtbaarheidscijfers die ver onder het vervangingsniveau van twee kinderen per stel liggen. Bij zo’n diversiteit aan feiten en meningen is het lastig om ‘overbevolking’ als een vastomlijnd probleem aan de orde te stellen. Als het al een probleem is, dan speelt het in Afrika onder de
Sahara, denken velen. Overbevolking wordt gezien als een zaak van de ander: dáár moeten ze aan gezinsplanning gaan doen, wíj stemmen ons kindertal af op de (financiële) mogelijkheden die we hebben. Anderen reduceren overbevolking
tot een distributieprobleem: als rijke landen hun overproductie zouden delen met arme landen, dan was er geen overbevolking en is er genoeg voor iedereen. Om binnen deze
diversiteit het begrip overbevolking bespreekbaar te maken, is het nodig het eenduidig te definiëren en wel als volgt: een gebied is overbevolkt als het zijn bewoners niet kan onderhouden.
2. Ecologische voetafdruk
Om te bepalen in hoeverre een gebied zijn inwoners kan onderhouden, moeten we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen van dat gebied vergelijken met het gebruik
dat de bewoners van die hulpbronnen maken. Natuurlijke hulpbronnen bestaan uit de hoeveelheid akkerland voor de voedselproductie, weidegrond voor de veeteelt,
bossen voor de houtproductie en de absorptie van CO2 en water voor de visvangst. Deze natuurlijke hulpbronnen kunnen regenereren: akkerland levert telkens nieuwe oogsten op, weidegras groeit weer aan na het grazen en hooien, in bossen waar
gerooid wordt ontkiemen nieuwe bomen en in viswater planten vissen zich voort. Het gebruik dat mensen maken van natuurlijke hulpbronnen heet ecologische
voetafdruk. Wat ze gebruiken bestaat uit wat het gebied opbrengt plus wat de bewoners importeren uit andere gebieden minus hetgeen zij ten behoeve van andere gebieden produceren en exporteren: EFc = EFp + (EFi – EFe)
De ecologische voetafdruk van de consumptie (EFc) is de ecologische voetafdruk van de productie (EFp) plus het verschil in ecologische voetafdruk van de import (EFi)
en die van de export (EFe).[1]
Een voorbeeld: Nederland produceert vlees en zuivel voor het buitenland (EFe), maar is na China de grootste importeur van soja als veevoer (EFi) om deze exportproductie
mogelijk te maken. 2.1 Kanttekeningen bij de ecologische voetafdruk
De ecologische voetafdruk van een land wordt gemeten in ‘wereldhectares’ per gemiddelde inwoner. Een wereldhectare staat voor de gemiddelde opbrengst van
één hectare op aarde. Dit gemiddelde betreft het ‘bruikbare’ aardoppervlak; gebieden waar niets groeit (ijskappen, rotsgrond en woestijnen) worden uitgezonderd. In totaal gaat het om ongeveer 12.000 miljoen hectare ‘bruikbare’
grond. De totale opbrengst daarvan wordt ieder jaar op 100% gesteld, ongeacht of die opbrengst is toe- of afgenomen. Per land wordt regelmatig vastgesteld
(1) hoeveel een bepaald type hectare (akkerland, weide, bos enz.) daar per inwoner oplevert, uitgedrukt in de opbrengst van de overeenkomstige 'wereldhectare' (zie hiervoor) en (2) hoeveel aan opbrengst van een bepaald type hectare een gemiddelde inwoner verbruikt,
wederom uitgedrukt als overeenkomstige 'wereldhectare'. Als het eigen land niet kan voorzien in die behoefte, worden opbrengsten uit het buitenland geïmporteerd. De
term ‘ecologische voetafdruk’ is ingeburgerd, maar in feite is er weinig ‘ecologisch’ aan. Bij de berekening van de gemiddelde opbrengst per hectare op aarde wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘natuurlijke’ opbrengst
– wat een hectare oplevert zonder gebruik van kunstmest en pesticiden – en wat een hectare oplevert als resultaat van biotechnologie. Bij de
ecologische voetafdruk wordt ook de CO2-voetafdruk meegewogen. Voor de opslag van CO2 zijn bossen nodig. Regelmatig wordt berekend hoeveel hectares bosgrond nodig zijn om de gemiddelde CO2-uitstoot per hoofd van de
bevolking te absorberen. Die hectares ontbreken in heel veel landen en daardoor ontstaat het beeld van de ruim anderhalve aardbol die de mensheid nodig zou hebben voor een ecologisch evenwicht. Het is echter naïef om te denken dat de aanplant van meer
bossen het probleem zou kunnen oplossen. Het daarvoor benodigde grondoppervlak is simpelweg niet voorhanden.[2] Daar komt bij dat een uitgegroeid bos de opgeslagen CO2 weer teruggeeft aan de atmosfeer door verrotting van dood hout. Het netto resultaat is nul.
CO2 die ontstaat door gebruik van fossiele energie kan niet blijvend door bossen worden gebonden.[3] Naast de grondvoetafdruk (opbrengst en gebruik van weide-
en akkerland en grond voor houtproductie) en de CO2-voetafdruk is er ook nog de ‘viswatervoetafdruk’. Deze berust op zeer globale en aanvechtbare schattingen en valt in het niet bij de andere componenten van de ecologische voetafdruk.
Net als bij de CO2-voetafdruk kan men de vraag stellen hoe zinvol deze maat is.[4] 2.2 Agrarische voetafdruk Voedsel is een levensnoodzakelijkheid. Voor een goed beeld van wat de bewoners van een land (gebied
of regio) voor hun levensonderhoud consumeren en wat dat land oplevert, kan het best van de agrarische voetafdruk (gebruik van de opbrengst van akkerland en weidegrond) worden uitgegaan. Dan pas wordt duidelijk in hoeverre het land in zijn onderhoud
kan voorzien en in hoeverre het afhankelijk is van andere landen. In Nederland bedroeg de agrarische voetafdruk in 2016 1,7 wereldhectare.[5] Per persoon werd dus gemiddeld de opbrengst uit landbouw en veeteelt ter waarde van 1,7 wereldhectare geconsumeerd. Ons land produceerde per persoon de opbrengst
van 0,2 wereldhectare. Dus de resterende opbrengst van 1,5 wereldhectare moest door andere landen worden geleverd. Het komt erop neer dat Nederlanders voor hun voedselconsumptie ruim acht keer zoveel wereldhectares gebruiken als hun eigen land telt. Dit
klinkt vreemd, omdat ons land grootexporteur is van agrarische producten als zuivel en vlees. Deze productie berust echter vooral op import van veevoer en intensieve veehouderij, en veel minder op weidegang. Grofweg: wat er aan agrarische opbrengst
uit gaat, komt er eerst in de vorm van agrarische producten in. Daarnaast kan worden opgemerkt dat Nederland een sterk geürbaniseerde
uithoek van Europa is, dus wellicht moeten we niet alleen op onze kleine delta focussen, maar ook het ‘achterland’ erbij betrekken. Als we dit achterland zouden stellen op heel Duitsland, dan moeten we constateren dat ook dit gebied meer consumeert
dan het opbrengt: 1,0 wereldhectare agrarische consumptie per persoon versus 0,8 wereldhectare aan opbrengst. Dus op dit moment is onze regio per definitie
overbevolkt. Het gebied kan niet in het onderhoud van zijn bewoners voorzien en is afhankelijk van invoer. Dit betreft alleen de voedselvoorziening en staat los van andere import, zoals van (katoenen) kleding, metaal, hout, olie of gas. Het gaat om producten
als soja, palmolie, suiker, graan, cacao, koffie, groente en fruit. Dit is een ongewenste situatie, omdat deze import veelal ten koste gaat van samenlevingen en het ecologisch evenwicht in andere landen en bovendien gepaard gaat met sterke vervuiling. Te denken
valt aan lokale boeren die verdreven worden om plaats te maken voor plantages, ontbossing, het ontstaan van monoculturen, verlies van biodiversiteit en toegenomen CO2-uitstoot door opzettelijke bosbranden en het gebruik van machines, voertuigen,
schepen en vliegtuigen voor transport. 2.3 Agrarische voetafdruk
in arme landen Dus Nederland ‘parasiteert’ op andere landen door import van overzee. Maar hoe is de situatie in arme landen? Daar consumeert
men beduidend minder en zou het verbruik in balans moeten zijn met de agrarische productie. We nemen achtereenvolgens Irak, Jemen, Zuid-Soedan en Nigeria onder de loep. Irak is woestijngebied en in Jemen en Zuid-Soedan worden gewapende conflicten uitgevochten
die te maken hebben met voedsel- en waterschaarste. Nigeria heeft een explosief groeiende bevolking. Zie de volgende tabel.[6]
Land | Productie akkerland | Productie weidegrond | Consumptie van akkerland | Consumptie
van weidegrond | Irak | 0,1 | 0,0 | 0,8 | 0,3 | Jemen | 0,1
| 0,1 | 0,2
| 0,1 | Zuid-Soedan | 0,2 | 1,0 | 0,2 |
1,0 | Nigeria
| 0,5 | 0,1
| 0,5 | 0,1
| Opbrengst en verbruik zijn uitgedrukt in wereldhectares per hoofd van de bevolking. Uit de tabel blijkt dat Jemen en vooral
Irak voor hun consumptie van landbouwproducten afhankelijk zijn van import en daarmee per definitie overbevolkt. Zuid-Soedan en Nigeria zouden zelfvoorzienend moeten zijn. Bij producten uit veeteelt zetten alle landen behalve Irak de tering naar de nering.
2.4 Agrarische voetafdruk in opkomende landen Hoe is het gesteld met opkomende landen, waarvan een aantal wordt aangeduid met de afkorting BRICS, dat wil zeggen Brazilië, Rusland, India, China en Zuid (South)-Afrika?
Zie de volgende tabel: Land | Productie akkerland | Productie weidegrond | Consumptie
van akkerland | Consumptie van weidegrond | Brazilië | 1,1 | 1,0 | 0,7
| 0,8 | Rusland | 1,1 | 0,0 | 0,9 | 0,1 | India | 0,3 | 0,0
| 0,3 | 0,0
| China | 0,5 | 0,1 | 0,6 | 0,1 | Zuid-Afrika | 0,2 |
0,2 | 0,3 |
0,1 | Opbrengst en verbruik zijn uitgedrukt in wereldhectares per hoofd van de bevolking. Brazilië produceerde meer dan het verbruikte en kon derhalve exporteren. Ook Rusland kon landbouwproducten uitvoeren, maar kwam veeteeltproducten tekort.
India was in peiljaar 2016 zelfvoorzienend. China moest landbouwproducten importeren en Zuid-Afrika had een overschot aan veeteeltproducten, maar kwam landbouwproducten te kort. Van de BRICS-landen was volgens de definitie in de inleiding alleen China eenduidig
overbevolkt. [1] Definitie volgens D. Lin e.a. (2019), Working Guidebook
to the National Footprint and Biocapacity Accounts. Oakland: Global Footprint Network.
[2] Meek, J. (2018), Ecologica, Delft: Eburon, pp. 138v. [3] Meek, op. cit., p. 240vv. [4] Meek, op. cit., p. 143. [5] Global Footprint Network, National Footprint and Biocapacity Accounts, 2019 Edition, op basis van data uit 2016. [6] Gegevens in deze en volgende tabel: Global Footprint Network, National Footprint and Biocapacity Accounts, 2019 Edition.
3. De twee gezichten van overbevolking
Bij overbevolking kan sprake zijn van twee verschillende situaties: -
De bewoners van
een overbevolkt gebied beschikken over voldoende financiële middelen om dit tekort door import aan te vullen. Dit geldt voor rijke landen. -
De bewoners van
een overbevolkt gebied beschikken niet over voldoende financiële middelen om dit tekort aan te vullen. Ze zijn afhankelijk van donorlanden en leningen of moeten grondstoffen verkopen om in hun behoeften te voorzien. Dit geldt voor arme landen.
3.1 Situatie 1 Bewoners
van rijke landen met een voedseltekort vullen dit aan door de natuurlijke hulpbronnen van andere landen te exploiteren. Deze vorm van importhandel heeft een aantal negatieve gevolgen, zie hiervoor paragraaf 2.2. 3.2 Situatie 2 Bewoners van arme landen zijn afhankelijk
van de wereldvoedselmarkt en kunnen door stijgende voedselprijzen ernstig in problemen komen. Corrupte regimes en etnische of religieuze conflicten kunnen de voedselvoorziening in gevaar brengen. 11% van de wereldbevolking lijdt honger. Dit aantal is gestegen
van 777 miljoen in 2015 naar 815 miljoen in 2016. Als de voedselproductiviteit van met name Afrika niet wordt verhoogd, wordt over tien jaar wereldwijd een jaarlijks voedseltekort verwacht van 214 biljoen calorieën (dit komt neer op 379 miljard Big Macs,
heel veel meer dan McDonalds ooit zal produceren). Een aantal gebieden exporteert voedsel: Noord- en Zuid-Amerika en Europa. De prognose is dat zij over tien jaar jaarlijks
300 biljoen calorieën kunnen leveren, maar dat voedsel-importerende gebieden als China en Afrika 514 biljoen calorieën nodig zullen hebben.[1] 3.3 Conclusie Overbevolking leidt bij rijke landen tot exploitatie van andere gebieden, met een aantal negatieve gevolgen voor die gebieden. In arme landen ligt hongersnood op de loer. In beide gevallen is het zaak om de bevolkingsomvang en de voedselproductie
van een gebied op elkaar af te stemmen. Afstemming van bevolkingsomvang en voedselproductie is mogelijk door de bevolkingsomvang te verkleinen óf de lokale biocapaciteit
te vergroten, óf allebei. Te denken valt aan intensivering en commercialisering van de landbouw in Afrika, net zoals die in Nederland, of aan innovaties als verticale land- en tuinbouw.
4. Hoe ontwikkelt zich de bevolkingsomvang?
De afgelopen eeuw is de wereldbevolking verviervoudigd. Elk jaar komen er ruim 80 miljoen mensen bij. Hoe moeten we de steil oplopende groeicurve de komende tijd doortrekken?
4.1 Prognoses van de Verenigde Naties In de laatste
prognose van de Afdeling Bevolking van de Verenigde Naties lopen de schattingen voor de wereldbevolking op het eind van deze eeuw uiteen van ruim 7 miljard tot ruim 16 miljard. Dit verschil wordt bepaald door een gemiddeld vruchtbaarheidscijfer dat 0,5 kind
lager of hoger kan liggen. De vraag is of er bij deze marges met enige zekerheid iets kan worden gezegd over de omvang van de wereldbevolking over ruim tachtig jaar.[1]
4.2 De invloed van landen met een hoog vruchtbaarheidscijfer Een kleine minderheid
van landen met een hoog vruchtbaarheidscijfer kan een laag vruchtbaarheidscijfer in de overige landen op termijn geheel te niet doen. Italië had in 1950 47 miljoen inwoners, Nigeria slechts 33 miljoen. Een eeuw later, in 2050, wordt door de Afdeling Bevolking
van de Verenigde Naties in Italië een bevolkingsaantal van 55 miljoen verwacht, in Nigeria van 400 miljoen. Het land overtreft dat jaar naar verwachting de bevolking van de Verenigde Staten in omvang.[1]
4.3 Demografische transitie? Voorspellingen zijn over het algemeen gebaseerd
op de veronderstelling van een demografische transitie. Hierbij gaat een hoog sterfte- en geboortecijfer na verloop van tijd over in een laag sterfte- en geboortecijfer. In fase 1 van de demografische transitie daalt het sterftecijfer door de beschikbaarheid
van meer voedsel en/of verbeterde hygiëne, maar blijft het geboortecijfer hoog. Het gevolg is een sterke bevolkingstoename. In fase 2 daalt ook het geboortecijfer. Na de transitie houden sterfte- en geboortecijfers elkaar min of meer in evenwicht of kan
het geboortecijfer zelfs achterblijven bij het sterftecijfer waardoor vergrijzing intreedt. Het idee van demografische transitie is gebaseerd op de gang van zaken
in een aantal Europese landen. Demografische transitie is echter geen wetmatigheid. Als een bevolking groeit door een toegenomen levensverwachting en er is voldoende voedsel, is er geen mechanisme dat ervoor zorgt dat het geboortecijfer terugloopt. Aan de
andere kant kan door voedsel- of watertekort het sterftecijfer sterk stijgen, waardoor de demografische transitie in omgekeerde richting verloopt. 4.4 Conclusie
Betrouwbare voorspellingen over de omvang van de wereldbevolking op langere termijn zijn niet te doen. Er is geen reden om aan te nemen dat deze zich op een bepaald niveau
stabiliseert. [1] Zie ook Warren (op. cit.) naar aanleiding van eerdere voorspellingen van de Afdeling Bevolking van de VN.
5. Bevolkingsomvang en voedselproductie
Volgens de conclusie onder 3.3 hiervoor is het zaak om de bevolkingsomvang en de voedselproductie van een gebied op elkaar af te stemmen. Afstemming van bevolkingsomvang en voedselproductie
is mogelijk door de bevolkingsomvang te verkleinen of de voedselproductie te vergroten, of allebei. Welke mogelijkheden zijn er om het agrarisch rendement te verhogen? 5.1 Verhoging van de agrarische productie De enige factor die een populatie in zijn voortbestaan en groei kan
ondersteunen, is de beschikbaarheid van voldoende voedsel. Malthus[1] waarschuwde er op het eind van de
achttiende eeuw al voor dat de landbouw de bevolkingsgroei niet zou kunnen bijbenen. Een sterke stijging van de agrarische productie heeft vanaf die tijd ervoor gezorgd dat zijn voorspelling niet uitkwam. Tussen 1900 en 2000 is de wereldvoedselproductie verzesvoudigd
en is de wereldbevolking gegroeid van 1,7 miljard naar 6,4 miljard, wat neerkomt op minder dan een verviervoudiging. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties heeft vastgesteld dat de wereldwijde productie van voedsel, veevoer en voedingsvezels
rond 2050 met 70% moet stijgen om in de toenemende behoefte van een groeiende wereldbevolking te kunnen voorzien.[2]
De productie in (netto) voedselexporterende gebieden als Noord- en Zuid-Amerika en Europa kan eigenlijk alleen in Zuid-Amerika worden opgevoerd, maar dit zou gepaard gaan met verdere
ontbossing. Bij (netto) voedselimporterende gebieden (China en Afrika) biedt alleen Afrika nog mogelijkheden om de productie te verhogen. China kampt met watertekorten. Voorwaarde
voor productieverhoging in Afrika is wel dat de landbouw commercieel wordt opgezet: productie voor de verkoop en niet voor lokaal gebruik. De huidige graanoogst in Afrika ligt op het niveau van Noord-Amerika in 1940.[3]
5.1.2 Efficiënter gebruik van voedsel Naast verhoging van de voedselproductie zijn er nauwelijks mogelijkheden om een groeiende bevolking in leven te houden. Verandering van dieet in rijke landen – minder vlees en zuivel - zou een efficiënter gebruik van de beschikbare
calorievoorraad mogelijk maken, bijvoorbeeld door soja niet als veevoer maar als voedsel te gebruiken. De trend is echter omgekeerd: de toenemende vraag naar eiwitrijk voedsel in opkomende landen staat deze ontwikkeling in de weg. 5.1.3 Bedreiging van de voedselproductie op langere termijn De huidige agrarische productiviteit in ontwikkelde landen is afhankelijk van het gebruik van fossiele energie, niet alleen voor landbewerking en transport, maar ook voor kunstmestproductie en bestrijdingsmiddelen, voor drainage en irrigatie en (nog
steeds) voor glastuinbouw. Deze energie is eindig. Zodra er geen fossiele energie meer beschikbaar is, zullen de opbrengsten schrikbarend dalen. Een andere bedreiging is het opraken van meststoffen als fosfor en zwavel. De vraag rijst hoeveel mensen de wereld kan voeden zonder toepassing van fossiele energie, dus zonder gemechaniseerde landbewerking en kunstmest. Dat zijn er veel minder dan nu.[4]
5.2 Verkleining van de bevolking Als er een grenzen zijn aan de agrarische productiviteit, moeten we ons afvragen welke factoren de bevolkingsomvang kunnen verkleinen om deze af te stemmen op de voedselproductie. 5.2.1 Epidemieën en oorlogen In de natuur wordt een snelle toename van een populatie in de regel
gevolgd door een abrupte daling, veroorzaakt door voedseltekort of een overdraagbare ziekte. Stel dat het ebolavirus zodanig muteert dat het via de luchtwegen kan worden
overgedragen en dat daardoor 7/8 van de mensen op aarde overlijdt. Bij het huidige gemiddelde vruchtbaarheidscijfer is de wereldbevolking dan binnen 2,5 eeuw weer op het oude peil.[5]
Het is natuurlijk denkbaar dat door een dergelijke ramp de maatschappij volledig wordt ontwricht en dat er voedselproblemen ontstaan. Dan is de oorzaak van het uitblijven van groei
echter niet de ziekte, maar gebrek aan voedsel. Conventionele oorlogen hebben evenmin effect op de bevolkingsomvang. Het aantal slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog
werd ver overtroffen door het aantal mensen dat in de jaren daarna aan de Spaanse griep overleed. In 1993 telde Rwanda 7,8 miljoen inwoners. Het jaar daarna kwamen
1 miljoen mensen om in de burgeroorlog. Binnen vijf jaar was de bevolking weer ruimschoots op peil en telde Rwanda meer dan 8 miljoen zielen. 5.2.2
Geboortebeperking Dan is er uiteraard nog de mogelijkheid van geboortebeperking om de bevolkingsomvang af te stemmen op de voedselproductie. Dit kan door het propageren
en vrij ter beschikking stellen van anticonceptiva (pil, prikpil, spiraaltje, condoom) en door het aanbieden van vasectomie en sterilisatie, al dan niet tegen een financiële vergoeding voor degene die de ingreep ondergaat. Het succes van deze maatregel
is afhankelijk van de acceptatie van deze middelen en ingrepen. In patriarchale culturen en bij bepaalde religies is de acceptatiegraad laag. Verder zijn er nogal wat misvattingen, die om extra voorlichting vragen. In ontwikkelingslanden ligt het percentage vruchtbare vrouwen dat niet zwanger wil worden, maar niet aan anticonceptie doet tussen de 8% en 38%. Als hen wordt gevraagd naar de reden om geen anticonceptiva te gebruiken,
dan geeft 26% van die vrouwen aan bang te zijn voor bijwerkingen of schade voor de gezondheid, 24% gebruikt niets omdat ze ‘het niet zo vaak doen’, 23% rapporteert (eigen) weerzin of weerstand (van de partner of de omgeving) tegen het gebruik van
anticonceptiva en 20% denkt dat ze onvruchtbaar zijn omdat ze borstvoeding geven of omdat de menstruatie na een bevalling uitblijft. Slechts één op de tien vrouwen geeft als redenen op dat ze niet op de hoogte zijn van anticonceptie, of dat de
middelen niet te krijgen of te duur zijn.[6] 5.2.2.1 Verkorting van de vruchtbare periode Omdat de kennis omtrent gezinsplanning en maatschappelijk bewustzijn te wensen overlaat bestaat de opvatting
dat onderwijs, met name aan meisjes, zal leiden tot meer zelfstandigheid en het gebruik van anticonceptiva. Een eerder voor de hand liggende verklaring luidt dat onderwijs ervoor zorgt dat meisjes niet op zeer jeugdige leeftijd beschikbaar komen voor de huwelijksmarkt.
Hierdoor wordt hun vruchtbare periode feitelijk bekort. Een variant van dit mechanisme – geboortebeperking als gevolg van verkorting van de vruchtbare periode
- zien we in ontwikkelde landen. Voor gezinsvorming worden financiële zekerheid en adequate woonruimte als voorwaarde gezien. Een relatief lange opleidingsduur, geen vast inkomen en onbetaalbare woningen leiden er echter toe dat het eerste kind wordt
uitgesteld en de vruchtbaarheid afneemt. Dit geldt niet alleen voor mediterrane landen met lage vruchtbaarheidscijfers zoals Italië, Spanje en Portugal, maar ook voor Nederland. Door gebrek aan inkomen en gebrek aan woonruimte blijven jongeren
langer thuis wonen en stellen ze een gezin uit. In al deze landen ligt het gemiddeld vruchtbaarheidscijfer ruim onder het vervangingsniveau van 2,1 kind per vrouw. Een aantal regeringsleiders o.a. in Turkije, Hongarije, Polen en Iran wil om die reden het kinderen
krijgen stimuleren. 5.2.2.2 Geboortebeperking onder dwang Geboortebeperking
kan worden afgedwongen door een vergunningenstelsel: voor het krijgen van een kind moet bij de overheid een vergunning worden aangevraagd. Bij het verwekken van een kind zonder vergunning volgt straf. Bekend is de één-kind-politiek in China.
Zo’n stelsel lukt alleen in een totalitair systeem. In Egypte is onlangs voorgesteld om echtparen om de vijf jaar toestemming voor het krijgen van een kind te verlenen, tot een
maximum van twee kinderen.[7] 5.2.3 Immigratiestop Een volgende mogelijkheid om de bevolkingsomvang af te stemmen op de draagkracht van een gebied is immigratiestop. Immigratie
naar rijke landen met een te grote ecologische voedselvoetafdruk vergroot deze voetafdruk, omdat de nieuwkomers een beroep doen op voedselproducten waaraan het gebied op zich al gebrek heeft en waarvoor het andere gebieden moet exploiteren. Voor een ecologische
balans zou het gemiddelde vruchtbaarheidscijfer in Nederland veel verder moeten dalen. Immigratie doet deze daling te niet. In Nederland komt er jaarlijks een stad ter grootte van Leeuwarden bij, in hoofdzaak door een immigratieoverschot. Daar komt bij dat
immigranten over het algemeen een hoger vruchtbaarheidscijfer hebben dan autochtone Nederlanders. 5.2.4 Emigratie De Troonrede van 19 september 1950 bevatte de passage: ‘De sterke bevolkingsgroei en de beperktheid van de beschikbare grond blijven krachtige bevordering der emigratie eisen.’ In de jaren vijftig emigreerden
ruim een half miljoen Nederlanders met steun van de overheid naar Zuid-Afrika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, ongeveer vijf procent van de toenmalige bevolking. In 1952 bevestigde koningin Juliana tijdens een bezoek aan Canada nog eens de noodzaak
van emigratie: ‘Emigratie is voor ons land een noodzakelijkheid en daarmede hebben we rekening te houden. Tezamen met industrialisatie is de emigratie een middel om het hoofd te bieden aan de overbevolking.’[8]
Die industrialisatie heeft in de navolgende jaren samen met het aardgas ervoor gezorgd dat Nederland ging behoren tot de rijke landen en al het nodige kon importeren. Emigratie is alleen zinvol als deze zou gaan naar landen met voldoende eigen voedselproductie.
Een van die landen is wederom Canada.
[3] Kenniscentrum Gro Intelligence, New York. (op. cit.) [4] Meek, op. cit., pp.147vv. komt tot een wereldbevolking van 1 miljard mensen (in plaats van de huidige 7,5 miljard) en een Nederlandse bevolking van 2 miljoen (in plaats van de huidige
17 miljoen), maar verwacht enige marge door biologische kringlooplandbouw. [5] Warren, op. cit.
6. Conclusies
In theorie kan overbevolking worden opgelost door verhoging van de voedselproductie. Er komt echter ooit een eind aan de agrarische meeropbrengsten. Resteert de weg van geboortebeperking. Deze kan echter over het algemeen niet worden afgedwongen. In landen met hoge vruchtbaarheidscijfers
moet ontwikkelingshulp gericht zijn op anticonceptie en onderwijs voor meisjes. Naarmate deze langer op school zitten, worden ze later uitgehuwelijkt en is er minder tijd beschikbaar voor zwangerschappen. Europese landen hanteren in de regel een positieve bevolkingspolitiek met onder meer propaganda, financiële prikkels en belastingvoordelen die het krijgen van kinderen aanmoedigen of ondersteunen. Omwille van de overconsumptie zouden
regeringen op zijn minst deze positieve bevolkingspolitiek moeten staken. Verder zou iedere vorm van immigratie moeten worden beëindigd. Immigranten vergroten het huidige
niveau van overconsumptie. In principe zou ieder land zelf verantwoordelijk moeten worden gemaakt voor het afstemmen van de bevolkingsomvang op de eigen voedselproductie
en zelfstandig een afweging moeten maken tussen consumptiereductie en geboortebeperking. Dan blijven de eigen soevereiniteit en cultuur intact. Het zou mooi zijn als de Verenigde Naties tot een dergelijk principe zouden kunnen besluiten.
|
|
 |
|
|
|